Toen de zaak Wilders nog speelde was het kennelijk modern om te pas en te onpas een wrakingsverzoek te doen als een rechter iets deed wat een procespartij niet beviel. Dat is echter niet de bij wet genoemde grond voor het geslaagd kunnen doen van een wrakingsverzoek, met als gevolg dat de meeste wrakingsverzoeken stranden in schoonheid.
Het doen van een niet geslaagd wrakingsverzoek kan als een boemerang terugkomen, omdat na een afgewezen wrakingsverzoek de sfeer in de zittingszaal er meestal niet beter op geworden is, maar u het als procespartij wel nog altijd met dezelfde, niet gewraakte, rechter zult moeten doen. Dat is een reden om ieder wrakingsverzoek wel tien keer te overdenken, alvorens het te doen.
Toch kunnen er ook situaties zijn waarin je als procespartij haast niet anders kunt dat een rechter te wraken. Neem nu het voorbeeld van de Rechtbank Midden-Nederland van 12 november jl., ECLI:NL:RBMNE:2021:5514, waarin de rechter als reactie op het voornemen om hem te wraken tegen de advocaat die wraking overwoog om een klacht tegen die advocaat in te dienen. Niet alleen ongepast als rechter, maar zelfs ongehoord, omdat het verzoeken om wraking in feite technisch gezien niets anders is dan het instellen van een rechtsmiddel. Een klacht tegen een advocaat indienen omdat hij of zij een rechtsmiddel instelt is haast de bakker op de hoek verzoeken om vooral geen brood meer te willen bakken. Dat de Rechtbank dit wrakingsverzoek gehonoreerd heeft is dan ook niet vreemd.
Soms is wraking een goed idee, maar meestal niet.