De vaste lezers van onze online publicaties weten dat ik niet altijd overtuigd ben van het feit dat Politie mijn beste vriend is, maar ditmaal moet ik het voor haar opnemen. Dat naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant van 26 oktober jl. ECLI:NL:RBZWB:2017:6836. Die zaak ging over de vraag of een agent gestraft moet worden voor het feit dat hij een achttal kogels heeft afgevuurd op een wegrijdende auto.
Laat ik voorop stellen dat ik mij kan voorstellen dat agenten in hun werk in lastige situaties terecht kunnen komen, waarin zij in nog geen seconde tijd beslissingen moeten nemen over de vraag of zij hun dienstwapen inzetten of niet. Als zij die beslissing nemen is dat niet zomaar, althans daar gaan wij als burgers toch vanuit.
De agent in kwestie werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 150 uur, hetgeen dus betekent dat hij niet hoeft te gaan werken maar dat hij wel gestraft wordt. De reden voor die bestraffing is volgens de Rechtbank gelegen in het feit dat hij niet gehandeld zou hebben zoals een agent betaamt. Hij heeft namelijk, nadat hij weg moest springen voor de vluchtende auto, een achttal kogels op die auto afgevuurd met het doel deze alsnog te laten stoppen.
Zijn collega koos er in diezelfde voor om één keer te schieten op de auto, anders dan de agent richtend op de banden en niet op romphoogte.
De advocaat van de agent heeft niet alleen gevoerd dat er sprake moest zijn geweest van noodweer, maar ook van noodweerexces. Noodweer wil zeggen dat men zich verdedigt tegen een onmiddellijke aanranding, maar daarvan zij de Rechtbank in deze zaak dat die situatie inmiddels niet meer bestond, omdat de aanranding al geëindigd was met het wegrijden van de auto.
Een psychiater stelde in deze zaak vast dat de agent op het moment van schieten in een toestand verkeerde die zijn hersenwerking op dat moment vanwege de aanranding van de auto niet optimaal liet werken. Een dergelijke gemoedstoestand wordt in het recht noodweerexces genoemd, als die toestand het directe gevolg is van de aanranding.
Dat de grens tussen noodweer, hetgeen proportionaliteit vereist in de reactie op de aanrander, en noodweerexces in de praktijk lastig te bewaken valt toont deze uitspraak als geen ander. Ten onrechte stelt de Rechtbank immers dat de agent geen beroep kan doen op noodweerexces omdat hij disproportioneel gehandeld heeft door zijn gehele patroon leeg te schieten.
Leest men het wetsartikel behorend bij noodweer- en noodweerexces, art. 41 Sr. echter zorgvuldig dan valt het op dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces niet als vereiste geldt dat de reactie van degene die zich op beroept ook proportioneel moet zijn geweest. Dat vereiste geldt enkel ten aanzien van noodweer en daarmee lijkt de Rechtbank in deze zaak onvoldoende rekening te houden.
Dat de maatschappij, als benoemd in deze uitspraak, behoefte aan heeft aan een kritische blik ten opzichte van functionarissen die in deze maatschappij met vuurwapens mogen rondlopen is helder. Dat dit maakt dat politieagenten hierop beoordeeld mogen worden eveneens. Maar is diezelfde maatschappij niet veel meer gebaat bij het toepassen van de wet op de juiste manier waarbij geen verschil gemaakt wordt tussen agenten en burgers? Ik meen van wel. Daar was die agent het meest bij gebaat. Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is uiteindelijk de grootste te bieden bescherming.
Vragen over noodweer of noodweerexces? KBW Advocaten en Mediators te Schinnen, waar wij hopen dat het raadplegen van ons kantoor geen hevige gemoedstoestand bij u teweeg zal brengen.