Wanneer men de biologische vader van een kind is dan heeft men in feite recht om ten aanzien van dat kind de juridische band geformaliseerd te zien. Het vestigen van die juridische band heet erkenning.
Werkt de moeder van het minderjarig kind niet mee aan een verzoek tot erkenning van het kind, dan biedt de wet de mogelijkheid om aan de Rechtbank vervangende toestemming voor die erkenning te vragen.
Dat komt geregeld voor, omdat moeders nog al eens erkenning weigeren op niet relevante gronden. Ze zijn bang voor het contact tussen de man en het kind en menen dat de man niet in staat is tot omgang, maar dat is geen argument dat maakt dat de juridische band tussen vader en kind niet geregeld zou kunnen worden.
De Rechtbank Rotterdam deed deze week een opvallende uitspraak. Zij gaf aan een man vervangende toestemming om het kind te erkennen, maar enkel voor de duur van een jaar. ECLI:NL:RBROT:2021:8772. Het verbinden van die tijdsduur kwam voort uit de vrees van de vrouw dat de man de toestemming tot erkenning niet gauw zou gaan effectueren.
Het is bijzonder dat de rechter in deze uitspraak terecht opmerkt dat de wet geen mogelijkheid biedt om aan een vervangende toestemming een termijn te verbinden. Om vervolgens te constateren dat het wetsartikel ook niet stelt dat het niet zou kunnen lijkt al te eenvoudig, maar wordt in deze uitspraak wel als zodanig gehanteerd.
Volgt men die redenering dan levert dat een gevaar op waar het gaat om rechtsongelijkheid. Het is als dan immers niet meer van belang welke juridische instrumenten de wetgever aan ons juristen heeft geboden, maar ook welke hij niet als onmogelijk bestempeld heeft. Een ongewenste situatie, zo meen ik.